- normaal
- normaal1{{/term}}〈de〉1 [wiskunde] normal ⇒ perpendicular2 [normale waarde] normal ⇒ standard3 [meteorologie] normal4 [benzine] regular————————normaal2{{/term}}I 〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [gewoon] normal♦voorbeelden:1 de normale weg bewandelen • follow the normal/usual coursegedraag je, doe normaal! • don't make a fool of yourself!normaal gesproken • generally speakingniet normaal zijn • be abnormalnormaal ben ik al thuis om deze tijd • I am normally/usually home by this timehet behoort tot de normale gang van zaken • it's common practiceII 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [als norm dienend] normal ⇒ standard♦voorbeelden:1 buiten de normale uren • out of (normal) hours
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.